Er schuilt een onbaatzuchtig welgevallen in de schoonheid van Frédérique Rennuit, een absolute vrijheid en onafhankelijkheid in haar expressievormen. Ze bevatten tevens een verhulde en stilzwijgende melancholie, dansend en blinkend als de gefilterde zonnestralen onder de mantel der zee.

Haar wereld voedt zich uit die mysterieuze bruggen die gespannen worden tussen de invloed van de mens en de wonderen van de natuur : de zijdeachtige draden die de spin weeft op de in het gras achtergelaten fles, de roestsporen die de landbouwwerktuigen kleuren die de man zonder geheugen kwijtraakte, de kussen van vreemde vissen die de sleutelgaten van in de zeebodem begraven koffers onderzoeken …

Het lijkt of haar vingers die woorden willen redden uit de subtiele en microscopische taal die permanent vloeit vanuit de textuur van de intuïtie tot het kluwen van het rationele, die minuscule stemmen die altijd en voor altijd spreken met de onuitwisbare klankkleur van het verleden.

Uit de klei laat ze de rimpels verrijzen die de onbetwistbare plechtigheid van de tijd aan elke vorm oplegt, alsook de indrukken van golvende sensualiteit die de vrijgevige hand van de plantenwereld achterlaat.
In haar motieven ontmoeten we achtereenvolgens de sedimenten van het heen en weer slingeren van de golven, het intieme intellect van de wespenwereld, de zaden en hun dozen, de bloemen van het koraalrif, de holten van de sponzen, …

Frédérique Rennuit blijft staan observeren op die verborgen plekjes waar niemand kijkt, daar waar voor de haastige mens de tijd niet de waarde heeft van het hem beloofde goud, waar zilver gemaakt wordt van zand en lood, daar waar de edelstenen hun schittering omruilen voor de genegenheid van de organische eenvoud.

Na het bekijken van haar werk keer je terug, bekleed met het vel van de draak en de gratie van de hobbit, doordrenkt met zout en kalksteen, overdekt met wieren, wortels, regenboog en herfstbladen, keer je terug naar de banaliteit van deze wereld, geïmpregneerd met enkele van die schitterende ideeën, als uit het niets ontstaan, die kiemen in het brein van genieën na een wandeling door het bos.

Eduardo Soto Perez (schrijver)

ORIGINELE TEKST (ES):

Hay un agrado desinteresado en la belleza de Frédérique Rennuit. Una independencia y una absoluta libertad en sus modos de expresión. Contiene también una melancolía velada y silenciosa, bailarina y brillante, como los rayos de sol que se filtran entre las ingles ondulantes de las aguas del océano.

Su mundo se nutre de esos puentes misteriosos que se tienden entre los efectos de los hombres y los prodigios de la naturaleza: los hilos sedosos que teje la araña sobre la botella abandonada entre la hierba; los rastros de óxido tiñendo los aperos de labranza que extravió el hombre sin memoria; los besos de esos peces curiosos que indagan en las cerraduras de los cofres enterrados en el lecho marino.

Parece que sus dedos quisieran rescatar las letras de ese lenguaje sutil y microscópico que fluye permanentemente desde la textura de lo instintivo a la madeja de lo racional, esas voces minúsculas que hablan desde siempre y para siempre con el timbre indeleble del pasado. Hace surgir del barro las arrugas que impone a toda forma la indiscutible gravedad del tiempo y la ondulación sensual que imprime la generosa mano interna del mundo vegetal. En sus motivos nos encontramos con el sedimento del vaivén de las olas y el intelecto íntimo de las avispas, con las semillas, con las flores de los corales y las oquedades de las esponjas.

Frédérique Rennuit se detiene a observar en esos lugares recónditos que nadie mira, allí donde para los hombres con urgencia el tiempo no vale el oro que les prometieron, donde la plata se hace de arena y plomo, donde las piedras preciosas cambian sus brillos por la bondad de la sencillez orgánica.

Vuelve uno de ver la obra de Frédérique investido con la piel del dragón y la gracia de los hobbit, empapado de sal y caliza, cubierto de algas, raíces, arco iris y hojas otoñales, vuelve uno a la ordinariez del mundo, impregnado con alguna de esas ideas luminosas, como venidas de ninguna parte, que germinan en el cerebro de los genios después de un paseo por el bosque.

Eduardo Soto Perez (escritor)